Armoede

Leestijd 37 minuten • Laatst bijgewerkt op
audio-thumbnail
Luisterboek
0:00
/58:10

Wat is er aan de hand?

Nederland is een van de meest welvarende landen ter wereld. Een deel van de bevolking profiteert hier enorm van. Tegelijkertijd is er ook een aanzienlijk deel dat niet de vruchten plukt van die welvaart. Nederland heeft namelijk, ondanks al onze welvaart, een armoedeprobleem. Er zijn mensen die niet rond kunnen komen, zelfs niet als ze werk hebben. Het is niet voor niets dat de makers van de serie Klassen, Sarah Sylbing en Ester Gould, zich al sinds het begin van hun carrière vastbijten in het fenomeen Hollandse armoede. We willen graag geloven dat Nederland een gelijk land is, maar in de praktijk valt dit tegen.

In Klassen zien we het Nederlandse armoedeprobleem terug in de vorm van verhalen van echte mensen en kinderen. We zien hoe Anyssa na de pauze terug op school komt zonder te hebben geluncht en hoe ze haar kleding van de kledingbank krijgt. We zien Gianny, die in een huis woont waar nauwelijks spullen staan. Maar we zien ook hoe school kan helpen. Anyssa is opgelucht als juf Astrid op strenge toon met de klas bespreekt dat er niks gênants is aan naar de voedsel- en kledingbank gaan. “Niet iedereen is met een gouden paplepel in de mond geboren”, zegt juf Astrid. Dat weet Anyssa maar al te goed.

Armoede is geen gemakkelijk onderwerp om over te praten. Er hangt veel schaamte omheen. Ouders en kinderen schamen zich voor hun positie in de maatschappij, leerkrachten zien het niet of durven er niet over te beginnen. Maar juist waar mensen armoede graag verborgen willen houden, heeft onderwijs een belangrijke rol in het zichtbaar maken ervan. Want pas wanneer het bespreekbaar is, kan er gehandeld worden. Als schoolleider speel je een essentiële rol in het bespreekbaar maken van en omgaan met armoede op school. Het gaat immers niet alleen om hoe er in de klas met armoede wordt omgegaan, armoede is bij uitstek iets wat op schoolniveau moet worden aangepakt. Denk hierbij aan het opstellen van schoolbeleid omtrent, het samenwerken met externe organisaties, het beheersen van de schoolkosten, het aanbieden van financieel onderwijs en het doorbreken van het taboe rondom armoede, ook binnen het schoolteam.

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op het Nederlands armoedeprobleem. Hoe ziet armoede eruit in Nederland? En wat kun je als schoolleider doen om, samen met je team, armoede te signaleren, bespreekbaar te maken en te bestrijden?

Diamant border

Feiten en cijfers

Hoewel het aantal kinderen dat opgroeit in armoede vanaf 2012 jaarlijks daalde, groeide in 2020 alsnog een op de vijftien kinderen op onder de

Bij een inkomen onder de lage-inkomensgrens spreekt het CBS van een huishouden met een laag inkomen of van een huishouden met risico op armoede. De lage-inkomensgrens staat voor een vast koopkrachtbedrag en wordt jaarlijks gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling. In 2020 lag de grens voor een alleenstaande op 1 100 euro per maand, voor een paar was dat 1 550 euro. Met twee minderjarige kinderen was de grens voor een paar 2 110 euro en voor een éénoudergezin 1 680 euro.

Dit staat gelijk aan ongeveer 221.000 minderjarige kinderen (Centraal Bureau voor Statisiek, 2021). Daarnaast leven er 100.000 kinderen in een gezin met een langdurig laag inkomen. (Centraal Bureau voor Statisiek, 2019) Ruim 300.000 kinderen hebben dus in hun dagelijks leven te maken met een vorm van armoede. Onder gezinnen met lage inkomens is er vaker sprake van sociale achterstanden. Zo ligt het aandeel dat slachtoffer of pleger is van criminaliteit hoger bij deze groep. Ook hebben mensen met een lager inkomen meer last van overlast in de buurt. Daarbij doen ze over het algemeen minder actief mee in de samenleving en hebben ze slechter toegang tot essentiële voorzieningen, zoals goede gezondheidszorg en huisvesting (Centraal Bureau voor Statisiek, 2021).  

Bepaalde groepen kinderen zijn oververtegenwoordigd in de groep lage inkomens, namelijk kinderen met een niet-westerse migratieachtergrond en kinderen die opgroeien in een eenoudergezin. Van de kinderen die onder de armoedegrens leven, groeit maar liefst een derde op in een gezin waarin in ieder geval één ouder werk heeft. Dit is iets om tot je te laten doordringen: werken is in Nederland geen garantie op rondkomen (Huygen et al., 2020). Verreweg het grootste deel van de kinderen die opgroeit in armoede (twee derde) komt uit gezinnen waar de ouders afhankelijk zijn van een uitkering of een andere vorm van financiële bijstand vanuit de overheid (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2019). Iets om mee te nemen over deze groep ouders met een bijstandsuitkering, is dat er zoiets bestaat als een armoedeval: een situatie waarin werken niet loont omdat je erop achteruit gaat wanneer je dit doet, vaak omdat je meer verliest aan toeslagen en inkomensondersteuning dan dat je extra kunt verdienen. Er zijn dus ouders die dolgraag zouden willen werken, maar dit zich - paradoxaal genoeg - niet kunnen veroorloven.

Armoede en corona

Uit de meest recente cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek blijkt dat er in 2021 een toename heeft plaatsgevonden van het huishoudens met langdurige kans op armoede. Tegelijkertijd zijn er sinds 2015 steeds minder kinderen met langdurige kans op armoede, deze positieve trend zet zich ook in 2021 door (Centraal Bureau voor Statisiek, 2021).

Toch is het belangrijk om stil te staan bij de invloed van corona. Juist (kans)arme kinderen zijn het kind van de rekening van de scholensluiting, zo is gebleken (Onderwijsraad, 2020). Denk hierbij aan Vera. Voor haar was het thuis haast onmogelijk concentreren door een gebrek aan ruimte en begeleiding. Ze deelde het appartement samen met haar vier broertjes en zusjes en er was geen laptop voor haar alleen beschikbaar. Voor haar stond de coronatijd praktisch gelijk aan geen onderwijs krijgen. Bij Viggo daarentegen was het online onderwijs goed geregeld. Hij had een mooie grote kamer om te kunnen werken, een eigen laptop en zijn ouders begeleidden hem bij zijn schoolwerk. Zo vergrootte corona de reeds bestaande kloof tussen rijkere en arme kinderen in termen van onderwijskansen.

Stof tot nadenken
Als schoolleider heb je als geen ander ervaren wat voor een heftige periode de coronacrisis was voor zowel leerlingen als onderwijspersoneel. Van dicht naar open, van offline naar online en dat alles tegen een achtergrond van voortdurend besmettingsgevaar en ziekte. Ook werden de verschillen in de thuissituatie van leerlingen, zoals in deze alinea besproken, pijnlijk duidelijk. Voor sommige leerlingen werkte het thuisonderwijs perfect, terwijl andere leerlingen de grootste moeite hadden hun hoofd bij de (online) les te houden. Hoe heb jij als schoolleider deze periode ervaren? Wat waren de grootste valkuilen? Wat heb je ervan geleerd? En hebben jullie het met het team nog wel eens over deze periode?



Uit onderzoek van de Universiteit van Oxford naar het effect van de eerste scholensluiting op leerlingen van groep 5 tot en met 8 blijkt dat kinderen gemiddeld 3% minder leerwinst boekten. Dit gemiddelde effect is gelijk aan de leerwinst die normaal geboekt wordt in 1/5 van een schooljaar, wat precies evenveel is als de acht weken die de scholen gesloten waren. Voor kinderen met lageropgeleide ouders kan het leerverlies wel 60% hoger zijn, aldus datzelfde onderzoek. Dit bevestigt het idee dat de coronacrisis een specifieke groep kinderen harder heeft getroffen (Engel, Frey & Verhagen, 2020).

Ook socioloog Thijs Bol vond aanwijzingen voor het idee dat kinderen met theoretisch opgeleide ouders minder leerachterstand opliepen in coronatijd. Daarbij nam hij relatief grote verschillen waar tussen de verschillende middelbare schoolniveaus: op het vwo was het afstandsonderwijs vaak beter geregeld dan op het vmbo (Visser, 2020).

Corona heeft dus wel degelijk de leerlingen uit lagere sociaaleconomische milieus harder geraakt. Als deze leerlingen hun leerachterstanden niet kunnen inhalen, dan kan dit zeker van invloed zijn op hun toekomst.

Onderschatting van armoedeproblematiek

Hoewel de cijfers duidelijk laten zien dat er wel degelijk armoede is in Nederland, zijn Nederlanders over het algemeen geneigd het aantal mensen dat in armoede leeft te onderschatten. In een peiling van SIRE in 2020 gaf maar liefst 77% van de ondervraagden aan geen kinderen te kennen die opgroeien in armoede (PanelWizard Direct, 2020). Dit is, als je zo de bovengenoemde cijfers bekijkt, behalve voor een selecte bevoorrechte groep, statistisch gezien onmogelijk.

De onderschatting van armoedeproblematiek wordt, deels, in stand gehouden door de meritocratische gedachte dat iedereen in Nederland kan worden wat hij of zij wil, als je maar hard genoeg werkt. Maatschappelijk falen staat in deze gedachtegang gelijk aan persoonlijk falen: “Dan had je maar beter je best moeten doen.” (Bol, 2020). Armoede is volgens deze gedachtegang de schuld van de mensen in kwestie zelf. Maar het idee dat iedereen kan worden wie hij of zij wil worden is een utopie, ook in Nederland. Sociaaleconomische status speelt wel degelijk een cruciale rol in het bepalen van de kansen van kinderen en daarbij kunnen er nog talloze andere dingen voor armoedeproblematiek zorgen zoals het erven van schulden, lichamelijke beperkingen, de onzekerheid van het ZZP-bestaan, of gewoon heel veel pech.  

Een nadelig effect van het idee dat armoede de schuld is van de mensen in kwestie zelf, is dat er veel schaamte rondom armoede ontstaat. Het is schaamtevol als door jouw toedoen je geen fatsoenlijk huis kunt kopen voor je gezin en het volledig bij jou ligt dat je kinderen geen nieuwe kleren kunnen kopen. De massale onderschatting van armoedeproblematiek laat dus voornamelijk zien dat er niet voldoende over gesproken wordt, niet door de mensen die er wel mee te maken hebben, niet door de mensen die eronder lijden.

Hoog tijd dus om van die gedachte af te stappen.

Gevolgen van armoede

De invloed van armoede op de ontwikkeling van kinderen is allesomvattend: armoede kan de sociale, emotionele, psychische en cognitieve ontwikkeling negatief beïnvloeden. Opgroeien in armoede staat regelmatig gelijk aan het hebben van materiële achterstanden. Kinderen hebben minder eten thuis, wonen in gebrekkige huizen, kunnen niet op vakantie of naar het museum, hebben geen boeken, laptop of speelgoed thuis. Kinderen die in armoede opgroeien leven vaak letterlijk en figuurlijk in een kleine wereld en het is voor hun ouders niet gemakkelijk om die te vergroten als er weinig middelen beschikbaar zijn (Pascoe et al., 2016).

Naast materiële achterstanden kampen kinderen die opgroeien in armoede regelmatig met stress. In armoede opgroeien betekent in dit geval niet alleen een tekort aan financiële middelen of een materiële achterstand thuis, maar ook opgroeien met de stress van arm zijn (Lusse & Kassenberg, 2020).

Met nadruk op kan. De invloed van armoede op de ontwikkeling van het kind wordt namelijk altijd ook nog beïnvloed door allerlei andere factoren, zoals de kwaliteit van zorg van de ouders of andere volwassenen in de nabije omgeving, de kwaliteit van het onderwijs dat ze ontvangen, de eventuele hulp van externe organisaties en ga zo maar door (Brooks-Gunn & Duncan, 1997). Er zijn wel degelijk ouders die erin slagen om goed voor hun kinderen te zorgen en een stabiele thuisomgeving te creëren, ook in armoede.

Negatieve stressfactoren

De negatieve invloed van stress op de ontwikkeling van een kind bestaat niet alleen uit de stress van de kinderen zelf, maar ook uit de stress die ouders ervaren doordat er schaarste is. Armoede kan voor conflicten tussen volwassenen zorgen, voor angstige en depressieve gevoelens en zelfs voor agressief en conflictueus gedrag. Kinderen in armoede lopen dus meer risico om op te groeien in een instabiele thuissituatie: in maar liefst de helft van de gevallen van huiselijk geweld is er ook sprake van armoedeproblematiek (Watson & McLanahan, 2011). Ook buitenshuis lopen kinderen die in armoede opgroeien het risico om blootgesteld te worden aan stressfactoren. In armere buurten is de kans groter dat er sprake is van geluidsoverlast, criminaliteit en is er minder gemakkelijk toegang tot kinderopvang of scholing van hoge kwaliteit (Brooks-Gunn & Duncan, 1997). Ook zijn er vaak minder positieve rolmodellen aanwezig en is de kans op het opdoen van negatief sociaal kapitaal aanzienlijk groter (Lusse, Kassenberg & Kletter, 2021).

Het is wel belangrijk om hier nuance in aan te brengen. Niet alle arme kinderen groeien op in onveilige thuissituaties of buurten, en niet elke arme buurt is onveilig of slecht voor kinderen om in op te groeien. Er zijn ouders en buurten die er met weinig in slagen om ontzettend veel te geven. Maar het risico op al deze negatieve stressoren groeit naarmate de armoede toeneemt.

Toxische stress

In de wetenschapswereld bestaat er geen twijfel over dat stress funest kan zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Gedurende de eerste jaren van je leven ondergaat het brein de snelste ontwikkeling. Tijdens deze periode staat je brein dus het meest open voor de invloed van externe gebeurtenissen, in zowel positieve als negatieve zin. Het ervaren van kortdurende stress in deze periode is niet per definitie slecht. Het is belangrijk voor kinderen om te leren omgaan met nare gebeurtenissen en de stress die hierbij hoort. Indien kinderen hierin bijgestaan en begeleid worden door vertrouwde volwassenen kan kortdurende stress een positieve uitwerking hebben op kinderen. Ze worden weerbaar en kunnen later in hun leven beter omgaan met tegenslagen.

Het effect van langdurige stress vanwege een factor als armoede is echter compleet anders dan een kortdurend stressmoment. Door langdurige en hevige blootstellingen aan stressfactoren wordt er voortdurend een teveel aan stresshormonen aangemaakt en dit heeft negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van het brein. In de wetenschapswereld wordt dit fenomeen toxische stress genoemd: stress die letterlijk giftig is voor kinderen. Dat toxische stress een significante rol speelt in de ontwikkeling van kinderen die opgroeien in armoede is wetenschappelijk aangetoond. Recent Brits onderzoek laat zien dat kinderen die op of onder de armoedegrens opgroeien een 8 tot 9% minder ontwikkeld brein hebben dan gemiddeld (Hair et al., 2015).

Stof tot nadenken
Schaarste heeft nou eenmaal een zeer sterke invloed op ons alledaags functioneren. Dit geldt voor kinderen maar zeker ook voor volwassenen. In de eerste instantie zitten er psychische voordelen aan financiële schaarste verbonden. Doordat financiële schaarste alle mentale aandacht opeist, worden mensen alerter, minder achteloos, handelen ze in bepaalde situaties beter, zijn ze efficiënter en knopen ze op magische wijze elke maand de touwtjes weer aan elkaar. Maar, dat alle aandacht opgeëist wordt door de financiële schaarste zorgt tegelijkertijd voor tunnelvisie. Hierdoor worden langetermijndoelstellingen en overwegingen verwaarloosd en blijken mensen minder goed in staat om te plannen, vast te houden aan langetermijndoelen, geld te sparen en verleidingen te weerstaan.De alertheid, efficiëntie en doelmatigheid die opgewekt worden door schaarste verworden gemakkelijk tot kortzichtigheid, impulsiviteit, afwezigheid en onzorgvuldigheid.

Het deel van de hersenen dat het sterkst getroffen wordt door deze ontwikkeling is het deel dat over de uitvoerende functies en over zelfcontrole gaat (Blair & Cybele Reaver, 2018). Deze delen van het brein zijn essentieel voor het kunnen onthouden, plannen, problemen oplossen en het maken van weloverwogen beslissingen. Doordat deze gebieden minder ontwikkeld zijn, kunnen kinderen die blootgesteld worden aan toxic stress moeite hebben met het reguleren van hun emoties, met zich concentreren, met beslissingen maken en met het controleren van impulsen (Noble et al., 2015). Dit kan zich vertalen naar sociaal afwijkend of zelfs sociaal onwenselijk gedrag. Dit gedrag is aan de buitenkant zichtbaar en kan storend zijn voor docenten en andere mensen uit het schoolteam. Dit gedrag kan makkelijk geïnterpreteerd worden als een slechte opvoeding of een moeilijk karakter, maar de oorzaak ervan ligt in sommige gevallen ergens anders.

Indien er niet voor het effect van toxische stress gecompenseerd wordt, houden kinderen ook later in hun leven hier last van. Dit verklaart ook waarom ouders die zelf zijn opgegroeid in armoede, over het algemeen minder goed verstandige (financiële) beslissingen kunnen nemen, minder geduld en minder aandacht hebben voor hun kinderen en vaker een opvoedstijl hanteren met bijvoorbeeld een nadruk op straffen (Lusse & Kassenberg, 2020).

Armoede zorgt er dus voor dat mensen juist die vaardigheden verliezen die ze nodig hebben om zich uit armoede te bevrijden. Op die manier houdt schaarste zichzelf in stand, en werkt armoede nog meer armoede in de hand (Mullainathan & Shafir, 2013).

Gelukkig is er ook goed nieuws. Allereerst is ons brein ontzettend flexibel. De situatie die ontstaat door toxische stress bij kinderen die opgroeien in armoede is niet permanent en kan omgekeerd worden door blootstelling aan positieve externe factoren.

Ten tweede is de gedachte dat ieder mens in potentie gevangen kan komen te zitten in armoede natuurlijk niet prettig, maar het is óók hoopgevend: elk mens kan potentieel arm worden, maar net zo goed uit de armoede ontsnappen. Als hij of zij bevrijd wordt van schaarste, ten minste. Dit idee kan bijdragen aan een nieuw beeld van armoede, waarin er óók aandacht besteed wordt aan de veerkracht en het doorzettingsvermogen van mensen die in armoede opgroeien en leven.

Stof tot nadenken
Rutger Bregman behandelt dit fenomeen in zijn boek over het basisinkomen en trekt een soortgelijke conclusie: het voornaamste gebrek van arme mensen is een gebrek aan geld en niet een gebrek aan veerkracht, zin om te werken, intelligentie of levenslust. Het negatieve frame waarin armoede wordt verbonden aan zwakte is schadelijk voor mensen omdat het stigmatiserend werkt. Er zit al genoeg schuld en schaamte verbonden aan opgroeien in armoede, (voor)oordelen als luiheid, domheid en losbandigheid dragen daar alleen maar aan bij. Daarbij gaan mensen misschien zelf ook geloven dat ze lui en dom zijn. En geloven dat je lui en dom bent, is niet goed voor het werkethos.



Tot slot gelden deze negatieve gevolgen gelukkig niet voor ieder kind dat opgroeit in armoede. Niet elk kind lijdt onder overmatige stress en heeft daardoor minder zelfbeheersing en -regulatie. Door dat te beweren, scheer je alle kinderen die opgroeien in armoede over één kam en hiermee doe je zowel kinderen als hun ouders tekort. Uit onderzoek van de Kinderombudsman blijkt dat de meeste kinderen die opgroeien in armoede ook positieve gevolgen van de situatie ondervinden. De helft van de geïnterviewde kinderen gaf aan dat ze met het gezin naar elkaar toe waren gegroeid en dat ze door de situatie beter met geld leren omgaan en geld meer op waarde schatten (De kinderombudsman & het Verwey-Jonker instituut, 2018).

Hoe we het ook wenden of keren, de realiteit is dat er ook de komende jaren veel kinderen in armoede zullen opgroeien. En hier moeten wij, als maatschappij en als onderwijssector, op de best mogelijke manier mee leren omgaan.

Wat is de rol van het onderwijs hierin?

Het is uiteraard niet aan het onderwijs om het Nederlandse armoedeprobleem op te lossen. Alle kinderen uit de klas voorzien van genoeg inkomen en een prettige thuissituatie is simpelweg niet mogelijk voor één docent of zelfs voor een heel schoolteam. Misschien zie je dit als schoolleider ook terug bij je team: er zit een grens aan wat jullie voor de leerlingen kunnen doen.

Neem meester Thijs uit Klassen. Hij zou het liefst alle kinderen uit zijn klas meenemen op een ontspannen vakantie naar Frankrijk. “Dat zou ze zo goed doen”, verzucht hij. En ook Juf Astrid en Jolanda besteden extra tijd en aandacht aan een kind dat het minder goed heeft thuis, door het geven van spullen en door het voeren van gesprekken over de thuissituatie van hun leerlingen.  

Maar ook hier zijn er grenzen. Juf Jolanda schenkt Anyssa haar oude laptop en geeft haar bij vertrek naar de middelbare school allerlei schoolspullen mee, maar ze kan niet voorkomen dat het vaak onrustig is by Anyssa thuis. Thijs kan de kinderen uit zijn klas niet meenemen op vakantie. De kinderen die in armoede leven, zijn niet eerlijk verdeeld over alle Nederlandse klassen, maar vaak gecentreerd op een aantal scholen (Lusse & Kassenberg, 2020). En zeg nou zelf: als tientallen leerlingen op school opgroeien zoals Anyssa en Gianny, kan je ze niet allemaal vanuit het beschikbare budget van schoolspullen voorzien.

Toch is school als geheel en jouw rol als schoolleider wel degelijk belangrijk. Internationaal onderzoek laat zien dat school uitmaakt voor kinderen die in armoede opgroeien: de school is in staat dingen te bieden die deze kinderen thuis missen (Barr & Parrett, 2007). De invloed van school is ook terug te zien in Klassen. Op de school van Gianny staat elke dag een doos met fruit waar leerlingen van kunnen pakken, mede mogelijk gemaakt door de schoolleider. Juf Astrid en juf Jolanda doen alles om het taboe op armoede te doorbreken en meester Thijs is elke dag opnieuw alert op signalen die wijzen op armoede. Deze houding is natuurlijk hun eigen verdienste, maar kan en moet gestimuleerd worden door de schoolleider. Als schoolleider heb je nou eenmaal meer controle dan docenten over waar het geld naartoe gaat en waar de focus van het team ligt. Dus: hoe zorg jij er als schoolleider voor dat er effectief armoedebeleid opgesteld en geïmplementeerd wordt op jouw school? Wat is precies de rol van het onderwijs in het tegengaan van armoede? Wat kun je doen en waar ligt de grens? Hier gaan we in het hoofdstuk ‘Wat kan het onderwijs doen’ verder op in.

De kwaliteit van onderwijs

Een gebrek aan financiële middelen kan niet direct opgelost worden door het onderwijs, maar onderwijs kan wel het verschil maken. Zoals eerder benoemd, is het brein van kinderen ontzettend flexibel en kan blootstelling aan positieve externe factoren compenseren voor de negatieve stressfactoren waaraan een kind thuis of op straat wordt blootgesteld. Een veilige schoolomgeving, een prettig klasklimaat en vooral een vertrouwensband tussen leerkracht en leerling kunnen een kind vooruit helpen (Jensen, 2016).

Daarnaast is kwalitatief goed onderwijs de sleutel om armoede terug te dringen (Colonne, 2018). Niet direct, maar op de lange termijn zeker. Als kinderen goed onderwezen worden, komen ze vol kennis en zelfvertrouwen van school af, klaar om hun eigen dromen en ambities na te jagen. Je ziet het terug in Klassen wanneer een Nederlandse delegatie scholen in Londen bezoekt. Door tien scholen in achterstandswijken aan te wijzen en om te toveren tot de beste scholen van Londen, kunnen deze Londense kinderen voor het eerst in hun families gaan studeren.

Stof tot nadenken
Belangrijk is ook dat de het opdoen van meer kennis over de mogelijke gevolgen van armoede op kinderen niet alsnog resulteert in een houding waarin de gebreken van de leerling centraal staan. De achterliggende gedachte kan veranderen van “ik heb begrip voor het impulsieve gedrag, want het past bij opgroeien in armoede” naar “met dit kind wordt het toch niks want hij of zij heeft minder ontwikkelde hersens doordat hij of zij arm is”, of, “met zo’n thuissituatie wordt het toch niks.” Bij het eerste idee is het kind gebaat, bij het tweede natuurlijk niet. Heb jij directe ervaring met armoedeproblematiek? En kan je begrijpen dat armoede zulke verstrekkende gevolgen kan hebben?



Maar er zijn helaas ook Nederlandse scholen waar de kwaliteit van onderwijs tekortschiet. Zeker op scholen waar veel leerlingen met een lagere sociaal-economische status zitten, is er helaas vaker sprake van een (te) lage kwaliteit onderwijs en een groot lerarentekort (Onderwijsinspectie, 2021). Hier ligt dus een specifieke uitdaging voor het onderwijs: juist op scholen waar veel kinderen zitten die met armoede te maken hebben, zou de kwaliteit van onderwijs hoog moeten zijn.

Herkennen van (verborgen) armoede is lastig

Armoede is niet (meteen) altijd zichtbaar voor kinderen of hun ouders. Er hangt schaamte rondom armoede en ouders en kinderen kunnen ver gaan om het te verbergen. Een kind kan bijvoorbeeld arm zijn, maar wel de nieuwste Nikes hebben. Ouders kunnen in de schuldsanering zitten, maar er wel voor kiezen om een relatief duur kinderfeestje te organiseren. Armoede is simpelweg niet altijd meteen te zien of te merken.

Door schaamte bij ouders en leerlingen, maar ook door de hoge werkdruk op scholen, te grote klassen en het grote aantal leerlingen dat in armoede leeft op bepaalde scholen, is het lastig voor docenten of voor de schoolleider om erachter te komen dat kinderen in armoede leven.

Juist ook op scholen waar voornamelijk kinderen uit rijkere milieus zitten, kan het signaleren van armoede ingewikkeld zijn. Armoedeproblematiek zal op deze scholen in veel gevallen minder centraal staan dan op scholen waar een groot gedeelte van de leerlingen onder de armoedegrens opgroeit. Dit is logisch, elke school heeft andere prioriteiten, maar als een gebrek aan aandacht ertoe leidt dat armoedeproblematiek onopgemerkt blijft, dan voelen leerlingen zich onbegrepen omdat ze de enige zijn of lijken te zijn. Het is dus van belang dat er ook op scholen waar armoede geen probleem lijkt te zijn, aandacht uitgaat naar het signaleren en herkennen van armoede.

Gelukkig hebben docenten en schoolleiders de unieke mogelijkheid om kinderen dagelijks te observeren, hun ouders te spreken en af en toe zelfs letterlijk achter de voordeur te komen. Hierdoor kunnen zij armoede signaleren, zelfs in situaties waarin er hard geprobeerd wordt om het te verbergen (op den Kamp, van Gyes, & Desmedt, 2007). De signalerende rol van het onderwijs is cruciaal omdat er pas na het signaleren vervolgstappen genomen kunnen worden, zoals het bespreekbaar maken en het betrekken van de juiste organisaties.

Het taboe doorbreken is ook al niet simpel

Naast signaleren is het bespreekbaar maken van armoede essentieel. Maar ook dat is een lastige zaak. Het bespreken van armoede is een delicate kwestie, vooral omdat niet ieder kind of iedere ouder dit op dezelfde manier prettig vindt. Er is geen one size fits all aanpak: wat voor één kind fantastisch werkt, zorgt bij een ander kind misschien voor een vloedgolf aan negatieve emoties. Onderzoek van de Kinderombudsman geeft aan dat sommige kinderen hopen dat hun klasgenoten er nooit achter komen dat ze arm zijn en gebruikmaken van de voedsel- en kledingbank, terwijl andere kinderen het als bevrijdend ervaren als erover gesproken wordt in de klas. De manier waarop het besproken wordt is allesbepalend voor het effect. Als het onderwerp armoede voor de kinderen en ouders in kwestie op een negatieve manier wordt aangehaald, is de kans groot dat ze zich verder in een hokje gestopt voelen (de Kinderombudsman & het Verwey-Jonker instituut, 2018).

Daarnaast kan de terughoudendheid om armoede bespreekbaar te maken ook bij het schoolteam liggen. Het vraagt veel lef om het onderwerp aan te kaarten en vervolgens de juiste vragen te stellen. Dat betekent dus ook dat niet iedereen daar even makkelijk toe in staat is, terwijl het wellicht wel van elke docent of lid van het schoolteam verwacht wordt. Als schoolleider heb je hier logischerwijs een voortrekkersrol in: als jij het niet over armoede hebt of durft te hebben, is er een grote kans dat het binnen je team ook (te) weinig gebeurt.

Het web van hulporganisaties

Stof tot nadenken
In het hoofdstuk ‘Verwachtingen’ wordt kort aangestipt dat kansenongelijkheid niet zo zeer een randstedelijk probleem is. Sterker nog: ongelijke kansen zijn ook een groot probleem in andere delenaan de randen van ons land. Echter In tegenstelling tot in de provincie, staat in de grote steden staat kansengelijkheid en armoedebestrijding vaak hoog op de politieke agenda. Dit zorgt ervoor dat er meer ‘potjes’ beschikbaar zijn voor schoolleiders en besturen om geld aan te vragen. Daarbij hebben grote gemeentes vaak simpelweg meer te besteden, en dus ook meer geld om in te zetten voor bijvoorbeeld armoedebestrijding in het primair- en het voortgezet onderwijs. Dit is interessante informatie, want het debat focust zich vaak juist op wat er allemaal in de stad niet goed gaat, terwijl de provincie misschien wel veel meer aandacht (en geld) verdient. Ga eens na bij jezelf welke ‘potjes’ jij allemaal kent in jouw gemeente. Zijn dat er veel of weinig?

Het zal je waarschijnlijk als schoolleider niet ontgaan zijn, maar er zijn ontzettend veel verschillende organisaties actief op het gebied van het bestrijden van armoede en de gevolgen hiervan. Misschien heb je zelf ervaring met het contact zoeken en onderhouden met externe organisaties en weet je uit eerste hand hoeveel energie en tijd het kan kosten. Probeer maar eens een subsidie aan te vragen voor de muziekles van een leerling en voor je het weet zit je verstrikt in een web van bureaucratie, belletjes en formulieren.

Vooral ouders die in armoede leven en  weinig tijd en mentale ruimte hebben, kunnen gemakkelijk verstrikt raken in dit web.

Sommige ouders kunnen niet lezen of schrijven, beheersen de Nederlandse taal niet goed genoeg of zijn niet bekend met het gebruiken van internet. Hoe graag Anyssa’s opa het ook zou willen, het is voor hem praktisch gezien onmogelijk om zelfstandig hulpaanvragen in te dienen vanwege zijn laaggeletterdheid. Hulp vragen is überhaupt al lastig, maar weten waar je moet zijn en welke formulieren je moet invullen om in aanmerking te komen voor deze hulp, is een volgende stap.

Gelukkig hebben we tijdens het draaien van Klassen ook gezien dat school dit gat kan dichten, maar er vanuit de school wel voldoende kennis moet zijn over dit web aan hulporganisaties. De school heeft natuurlijk het voordeel dat zij de teksten begrijpen, maar ook voor hen kan het ingewikkeld zijn om de weg te vinden naar de juiste instanties. Zeker nu de zorg decentraal is georganiseerd, het zorgaanbod niet meegroeit met de vraag en er daardoor meer onduidelijkheid is gekomen over welke hulp er beschikbaar is op welke termijn (van Yperen, van der Maat & Prakken, 2019).

Ondanks dat het kan voelen als veel moeite, is contact zoeken en onderhouden met de verschillende organisaties die er zijn voor kinderen en ouders in armoede belangrijk. Armoede is een probleem dat zoveel oorzaken en gevolgen kent, dat het vaak te complex is om alleen aan te gaan. Het creëren van het juiste netwerk om de school heen op het gebied van armoedebestrijding is essentieel. Zo hoeven jij of de docenten binnen je team het niet alleen te doen.

Stof tot nadenken
Daarbij kan het spannend zijn om als schoolleider een kind (en ouders) door te verwijzen naar externe organisaties of een docent te stimuleren dit te doen. Je bouwt als school een vertrouwensband met een kind op die je niet wilt beschamen door het kind met een slecht functionerende hulporganisatie in contact te brengen. Wat als je ouder en kind de drempel om hulp te vragen over helpt en ze vervolgens nooit teruggebeld worden? Of als ze te maken krijgen met een hulporganisatie die ze op een nare manier behandelt? Of nog erger: dat jouw contact ertoe leidt dat Veilig Thuis of misschien zelfs de Raad voor de Kinderbescherming aan bod komt? Het zijn allemaal vragen die in je hoofd kunnen opkomen en waardoor je niet goed weet of het wel slim is om hulp van buitenaf in te schakelen. Hoe navigeer jij je als schoolleider door het web van hulporganisaties? Gaat dit altijd soepel of is dit soms ook voor jou lastig? En wat voor rol speelt vertrouwen voor jou in het doorverwijzen in de bredere zorgketen?



De hoogte van schoolkosten

Ten slotte zijn er gevallen waarin het onderwijs - vaak onbewust en natuurlijk zonder slechte bedoelingen - bijdraagt aan de armoedeproblematiek die speelt bij kinderen en ouders. Dit gaat over de schoolkosten, iets waar jij als schoolleider - in samenspraak met het bestuur - directe invloed op hebt.

Vrijwillige ouderbijdrage

Dit begint met de vrijwillige ouderbijdrage. Gebleken is dat de vrijwillige ouderbijdrage kansenongelijkheid vergroot, voornamelijk omdat ouders deze helemaal niet als vrijwillig ervaren. Dat heeft verschillende gevolgen. Ten eerste werkt het de scholensegregatie in de hand. Omdat de hoogte van de ouderbijdrage sterk verschilt per school kiezen sommige ouders ervoor om hun kind niet naar een school te sturen met een hoge ouderbijdrage (VO-Raad, 2020). Daardoor ontstaan er scholen met overwegend rijkere ouders en scholen met overwegend armere ouders. Dit leidt, indirect, weer tot een groter aantal scholen waarop relatief veel leerlingen zitten die opgroeien in armoede. Deze centralisering van problematiek is zwaar voor het schoolteam en kan een negatieve invloed op de prestaties van leerlingen hebben.

Daarnaast komt het voor dat leerlingen die schoolactiviteiten niet kunnen betalen niet meedoen, vaak zonder dat de school zich hiervan bewust is. In een poging onder de ouderbijdrage uit te komen, kan het zo zijn dat ouders smoesjes verzinnen zoals “mijn kind heeft heimwee” of “we hebben dan iets anders”. Of het nou bedekt wordt met een smoesje of niet, het is voor de kinderen in kwestie natuurlijk een nare ervaring. Het draagt bij aan sociale uitsluiting en het gevoel anders te zijn dan klasgenoten (de Kinderombudsman & het Verwey-Jonker instituut, 2018).

Op 1 augustus 2021 is er, zoals je waarschijnlijk weet, een nieuwe wet ingegaan die bepaalt dat kinderen nooit meer uitgesloten mogen worden van schoolactiviteiten (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2021). Elk kind moet mee kunnen doen aan schoolactiviteiten, zowel als het gaat om kortdurende extracurriculaire activiteiten (introductiekamp, sportdag, kerstviering) als om langdurige extracurriculaire activiteiten (de debatclub, huiswerkbegeleiding, tweetalig onderwijs, schoolreizen). Het is aan de school om te zorgen dat dit ook daadwerkelijk mogelijk is.

Dit is een goede ontwikkeling, natuurlijk, maar hierbij is het wel belangrijk om twee dingen te onthouden. Allereerst zijn veel ouders niet op de hoogte van de nieuwe wet (Eck & Goldenberg, 2022). Dat betekent dat er vanuit de schoolleider goed gecommuniceerd moet worden dat de bijdrage die gevraagd wordt daadwerkelijk vrijwillig is zodat dit voor alle docenten én ouders duidelijk is. Daarnaast heeft het ook een ander- minder positief - gevolg, namelijk dat de budgetten van scholen om extra activiteiten te organiseren zullen afnemen of op een andere manier gefinancierd moet worden. Het zou zonde zijn als dit ten koste gaat van extra buitenschoolse activiteiten, aangezien juist het vergroten van de wereld van kinderen uit lagere sociaal economische milieus zo belangrijk is.

Overige kostenposten

Schoolkosten die voor de rekening van ouders komen, houden niet op bij de vrijwillige ouderbijdrage. Er zijn veel meer dingen die ouders voor hun kinderen moeten financieren. Denk aan atlassen, woordenboeken, agenda’s, grafische rekenmachines), sportkleding, gereedschap en praktijkkleding. Dan zijn er nog meer verborgen kosten, zoals het maken van een surprise, het trakteren op je verjaardag, fruit meenemen naar school en een fiets of het OV om naar school te komen. En, ten slotte, de steeds vaker verplichte laptop of een tablet.

Scholen zijn sinds de ingang van de nieuwe wet verplicht om een volwaardig alternatief te bieden als ouders elektronische hulpmiddelen zoals een laptop of tablet niet kunnen aanschaffen. Maar niet alle ouders zullen dit weten of hierom willen of durven vragen en docenten zullen niet van alle kinderen weten of hulp nodig is. Alle andere besproken kosten blijven wettelijk gezien de verantwoordelijkheid van ouders, maar er zijn gezinnen waarin hier simpelweg te weinig geld voor is. Kinderen kunnen hier het slachtoffer van worden, zeker als dit niet gesignaleerd of onjuist geïnterpreteerd wordt.

De behoefte aan sterk schoolleiderschap

De schoolleider staat centraal in het opstellen van een visie en het uitvoeren van armoedebeleid op school. De schoolleider maakt het verschil en doet dat vooral op scholen waar veel leerlingen met een lagere sociaaleconomische status zitten, zo blijkt uit een groot onderzoek naar de invloed van de schoolleider op de kwaliteit van onderwijs (Leithwood, Louis, Anderson & Wahlstrom, 2004). Maar, leiding geven aan een school waar bij veel leerlingen sprake is van armoede is óók voor schoolleiders een zware taak. Het vraagt veel creativiteit, veerkracht en doorzettingsvermogen. Maar wat blijkt? Juist op scholen met veel achtergestelde leerlingen zitten relatief vaak onervaren schoolleiders die lager scoren op belangrijke leiderschapskwaliteiten. Zonde, want juist hier is er grote behoefte aan excellent leiderschap (De Wit, 2018).

Kortom: als er iets is waar kinderen die in armoede opgroeien bij gebaat zijn, is het goed onderwijs en sterk schoolleiderschap. Hier valt, ook op het gebied van armoedebestrijding, nog veel winst te behalen.

In dit hoofdstuk kun je meer lezen over excellente schoolleiders in de Nederlandse context.

Wat kan het onderwijs doen?

Er zijn de afgelopen jaren talloze handreikingen, toolkits en checklists over armoede verschenen. Het is zonde om het wiel opnieuw uit te vinden, daarom wordt er bij de oplossingen veelvuldig doorverwezen naar bestaand materiaal.

Een consistente en consequente aanpak

Centraal in het tegengaan van armoede staat het hebben een visie en een plan om deze visie te vervullen en uit te voeren. Juist in het geval van complexe problematiek (zoals armoede) is het belangrijk dat er een plan wordt gemaakt, dat er concrete doelen worden gesteld en dat het wel of niet halen van deze doelen vervolgens wordt geëvalueerd. Door concreet beleid te maken en dit ook te volgen, stel je alle leden van het schoolteam in de gelegenheid om terug te vallen op een leidraad die ze aan kunnen houden wanneer ze te maken krijgen met een leerling die in armoede leeft. Alle oplossingen die hieronder besproken worden, kunnen onderdeel zijn van een effectief schoolbeleid rondom armoede. Aan de schoolleider de taak om, samen met het schoolteam, en wellicht zelfs de bestuurder, tot een consistent en consequent beleid op het gebied van armoede te komen en dit vervolgens uit te voeren.

Bewustzijn van de oorzaken én gevolgen van armoede

Het op een respectvolle en effectieve manier omgaan met armoede op school en in de klas, begint bij het realiseren wat de omvang van Nederlandse armoedeproblematiek is en wat voor gevolgen opgroeien in armoede kan hebben.

Want hoewel er dus honderdduizenden kinderen op dagelijkse basis met armoede te maken hebben, is er ook een hele grote groep mensen die er nooit mee te maken krijgt. Dit zorgt ervoor dat er hoogstwaarschijnlijk veel leerkrachten zijn die advies moeten geven over problemen waar ze zelf geen enkele ervaring mee hebben. Begrijpen wat in armoede opgroeien en leven inhoudt, komt voor hen niet vanzelf. Dit vergt inlezen en inleving.

Het is dus zaak om binnen het schoolteam de gevolgen van armoede op de ontwikkeling van leerlingen te erkennen (zonder daarbij te vervallen in vooroordelen en/of een houding die alleen gericht is op gebreken) en hier heeft de schoolleider een sturende rol in. Jij kan dit gesprek faciliteren.

Stof tot nadenken
Om je nog meer in te kunnen leven, kan het lonen om met het schoolteam een spel gericht op bewustwording te spelen. Zo heb je het budgetspel, een spel dat volledig online beschikbaar en gratis te downloaden is. In dit spel moet je door te budgetteren in verschillende scenario's zorgen dat je financieel uitkomt. Zo merk je zelf hoe lastig het is als je van een minimuminkomen (of minder) moet rondkomen. Ook RTL nieuws maakte op basis van persoonlijke ervaringen van mensen een game waarin duidelijk wordt hoe het kan dat mensen werken maar toch niet rondkomen. Een mooie Amerikaanse interactieve simulatie is Spent. Natuurlijk komen al deze simulaties nooit écht dicht bij de werkelijkheid, maar het kan geen kwaad om je aan de hand van deze spellen te verdiepen. Wat denk jij, zouden dit soort spellen meer bewustwording kunnen creëeren? Of zou je een andere manier kunnen bedenken om armoedeproblematiek meer invoelbaar te maken?



Maar hoe doe je dat? Allereerst ben je met het lezen van deze kennisbank - en de aangegeven verdiepingsbronnen - al een goed eind op weg. Vervolgens zou je ervaringsdeskundigen kunnen vragen om hun verhaal te komen vertellen, aangezien persoonlijke verhalen vaak meer meer indruk dan feiten en cijfers. Luister naar degenen die ervaring hebben met armoedeproblematiek, of het nou docenten of leerlingen zijn. Of - mocht dit niet tot de mogelijkheden behoren - kijk naar Klassen, Schuldig (een documentaireserie van dezelfde makers) of andere documentaires over mensen met schulden zoals de Rekening van Cathelijne en 50 cent. Deze persoonlijke verhalen op film kunnen hetzelfde effect hebben als wanneer mensen hun verhaal direct aan je vertellen.

Een volgende, belangrijke stap is dat je het er met elkaar over hebt. Is dat wat je gelezen, gehoord en gezien hebt herkenbaar voor jullie? Zijn er leerlingen op school waar je steeds aan moest denken tijdens het kijken?  Zijn er wellicht nieuwe inzichten die je hebt opgedaan? Of leerlingen waarvan je eerder niet dacht dat zij in armoede leven, maar na het inlezen toch wel? Door het er met elkaar over te hebben, zorg je ervoor dat je samen meer ziet en ook dat je het vervolgens kunt hebben over wat je er op school aan kunt doen. Buiten dat wordt het zo, zoals eerder aangegeven, een gezamenlijk probleem.

Probeer ten slotte in dit gesprek met elkaar eens te bedenken welke kwaliteiten er bij opgroeien en leven in armoede horen, zoals bijvoorbeeld vindingrijkheid, veerkracht en bescheidenheid. Het is een heus organisatorisch en planningsmeesterwerk als je als alleenstaande moeder van drie kinderen ervoor zorgt dat er elke avond eten op tafel staat, de clubjes betaald worden en de huur, elektriciteit en andere vaste lasten gedekt zijn. Armoede is een zwaar onderwerp en het is zeker niet alleen maar positief, maar arme mensen bezitten wel degelijke unieke kwaliteiten. Je dit als team beseffen is belangrijk, omdat er vooroordelen heersen over mensen die in armoede opgroeien. Zorg dat je hier als schoolteam doorheen kunt kijken.

Aan de slag?

Samen signaleren

Zoals eerder besproken gaat armoede vaak gepaard met schaamte. Armoede signaleren is daarom niet altijd gemakkelijk. Ouders en kinderen kunnen veel moeite doen het te verbergen.

Bepaalde kenmerken zullen noch jij noch je docenten waarschijnlijk direct linken aan armoede, zoals het dragen van afgedragen kleren of kleren die niet binnen het seizoen passen. Maar er zijn ook kenmerken van armoede die gemakkelijk aangezien kunnen worden voor iets anders. Misschien kan een kind zich slecht concentreren of gedraagt het zich vaak lastig. Dit gedrag zou kunnen wijzen op ADHD, maar het kan ook door armoede, door toxische stress of iets milder gesteld, kopzorgen komen. Kijk maar naar Anyssa uit de serie: het is lastig concentreren als je weet dat het thuis niet makkelijk is. Ook ‘vage’ lichamelijke klachten kunnen wijzen op armoede, bijvoorbeeld het vaak hebben van hoofdpijn, bleek zien, duizelig zijn etc. Deze kenmerken kunnen overigens ook een signaal zijn voor verwaarlozing, iets dat zonder armoede kan plaatsvinden, maar waarvan het net zo belangrijk is dat onderwijzers er alert op zijn.

Het is belangrijk om je schoolteam goed te informeren over de verschillende manieren waarop armoede zich kan laten zien Bijvoorbeeld door ze vertellen dat het goed kan voorkomen dat een kind dat in armoede leeft opeens toch het nieuwste model Nikes heeft. Of dat het niet deelnemen aan schoolactiviteiten - hoewel ook dit soms gepaard gaat met goede smoezen, zoals “mag niet van ons geloof” of “hij heeft heimwee” - ook een teken van armoede kan zijn.

Om vroeg te kunnen signaleren, kan het introduceren van een startgesprek aan het begin van het schooljaar met zowel ouder als kind nuttig zijn. Omdat je zowel naar het kind kunt kijken, als naar de ouder en je allerlei gesprekken aan kunt gaan, is het startgesprek een laagdrempelige manier om eventuele armoedeproblematiek te onderzoeken, zonder dat het gesprek meteen een hele zware lading krijgt omdat je het in het leven hebt geroepen omdat er iets niet goed gaat. Alle kinderen krijgen immers een startgesprek.

Stof tot nadenken
Tips voor een goed startgesprek (als stof tot nadenken): - Het doel van het startgesprek is niet om praktische zaken te bespreken maar om elkaar (beter) te leren kennen. Om deze reden is het heel belangrijk dat het kind erbij is, zo zorg je voor een gevoel van veiligheid bij het kind en krijg je als docent een completer beeld - Door een simpele vraag als ‘hoe was jullie vakantie’ te stellen kan je als docent al veel te weten komen over de (financiële) situatie van ouders. Hiervoor hoef je vaak helemaal geen vragen te stelen die specifiek over geld gaan. - Zorg dat je de ouder en het kind laat vertalen; het is de bedoeling dat jij het gesprek leidt maar niet dat je het gesprek overneemt.



Wat betreft het ‘samen’ signaleren: juist omdat het niet altijd gemakkelijk is om armoede te herkennen, is het goed om het er op een discrete manier binnen het team over te hebben. Stimuleer je team om bij twijfel met elkaar te overleggen. Soms is het nodig om het perspectief van iemand anders te horen om vervolgens de juiste gang van zaken te kunnen bepalen. Daarnaast kan het lonen om met het team of met de sectie eens in de zoveel tijd aandacht te besteden aan het signaleren van armoede, bijvoorbeeld in de vorm van een studiedag.

Bespreekbaar maken

Het bespreekbaar maken van armoede kan belangrijk zijn voor kinderen. Kijk maar naar Anyssa. De hele klas wist dat ze haar kleding bij de kledingbank haalde en hier werd ze in eerste instantie mee gepest. Juf Jolanda besloot toen het gesprek open te gooien en sindsdien ging het beter: de klas van Anyssa had maar al te goed begrepen dat “niet iedereen met een gouden paplepel in zijn of haar mond is geboren” en dat sommige kinderen daarom naar de voedsel- en of kledingbank moeten. Anyssa schaamde zich niet langer en kon trots zijn op spullen die ze via-via gekregen had, zoals een nieuwe tas van juf Jolanda.

Stof tot nadenken
Een interessante gedachte is dat het bespreekbaar maken van armoede en schulden begint bij de gesprekken over geld die we in ons persoonlijk leven voeren. Of beter gezegd: het gebrek hieraan. Want laten we eerlijk zijn, juist als het financieel niet goed gaat, hebben we het hier liever niet over met onze naaste omgeving. Deels uit schaamte, deels omdat we er niet aan herinnerd willen worden. Over geld gaat het vooral als het wél goed gaat en dat is best gek. Denk er zelfs eens over na wat voor rol geld en financiële zorgen in jouw leven hebben. Durf jij hier open over te praten met vrienden en familie?



Maar het bespreken van armoede is niet gemakkelijk, vooral om wat we al eerder bespraken; er is niet één juiste aanpak. Iedereen ervaart armoede anders en de één ondervindt er meer last van dan de ander. Uit Brits onderzoek blijkt dat ouders - en aan te nemen is dat dit ook geldt voor kinderen - zich vaak blootgesteld voelen aan stigmatisering en vernedering. Heb het hier met het schoolteam onderling over en zorg dat er onderling ervaringen gedeeld worden. Welk gesprek ging er heel goed? En welk gesprek was er juist lastig en pijnlijk? En kunnen jullie er samen achterkomen waarom dat zo was? (Nederlands Jeugd Instituut, 2020)

Enkele concrete tips - geïnspireerd door de Signalenkaart Armoede - voor het aangaan van een gesprek over armoede die zowel voor jou als voor docenten binnen het team nuttig kunnen zijn, zijn als volgt:

  • Probeer het gevoel van ouders/kinderen niet in te vullen: misschien schamen ouders zich voor hun thuissituatie of willen ze het er niet over hebben, maar misschien is dit helemaal niet het geval. Dat jij je ergens voor zou schamen of dat jij ergens niet (of juist wel) over zou willen praten, zegt absoluut niet dat dit voor andere mensen hetzelfde is. In plaats van een gesprek te vermijden op basis van aannames, iets dat nooit een goed idee is, kun je controleren of datgene wat je invult, klopt door bijvoorbeeld te vragen: “Vind je het oké als ik je hier iets over vraag?”. Daarbij is het goed om je gevoel te tonen; erken dat het lastig is om over te praten, ook voor jou. Je mag best toegeven dat je je voelt alsof je je neus in iemand anders zaken steekt, maar ook zeggen dat het uit een goed hart komt. Uiteindelijk is eerlijke en open communicatie de sleutel tot succes.
  • Het is belangrijk om te benoemen wat je ziet zonder oordelend te zijn. Zorg dat je de feiten daarbij paraat hebt: “ik zie dat [naam] vaak zonder eten naar school komt” of “ik zie dat [naam] vaak zonder winterjas naar school komt”.
  • Vermijd zinnen die beginnen met “je moet”. Dat iemand eventueel hulp nodig heeft of in armoede leeft, maakt iemand nog niet afhankelijk. Hij of zij heeft zelf de regie over zijn/haar leven en het is van belang dat dit in een gesprek ook zo voelt. Beperk je daarom tot het signaleren van het probleem, het bespreken van het probleem, suggesties doen voor mogelijke oplossingen (zonder hierbij dwingend te zijn!) en mensen vervolgens verder helpen met het concreet maken van de oplossingen. Zorg dat het voor de mensen in kwestie duidelijk is wat zij willen en wat zij eraan hebben als de situatie verandert, uiteindelijk moet de verandering bij hen vandaan komen en niet bij jou.

Doorverwijzen naar de juiste organisaties

Nadat armoede gesignaleerd en bespreekbaar gemaakt is, kan het van belang zijn om (externe) organisaties te betrekken. Zo kunnen ouders en kinderen passende hulp krijgen en kunnen jij en je team weer focussen op het bieden van kwalitatief hoogstaand onderwijs. Nu is het zo dat er in Nederland veel verschillende organisaties actief zijn op het gebied van armoedebestrijding. Dit is fijn, maar kan er ook voor zorgen dat je als onderwijzer door de bomen het bos niet meer ziet. Aan jou als schoolleider de taak om te zorgen dat ieder teamlid weet waar hij of terecht kan met vragen en/of verzoeken en duidelijk te maken wie waarvoor verantwoordelijk is.

Een centraal loket waar je als onderwijskracht een aanvraag kunt indienen voor meerdere kindvoorzieningen is Sam&. Sam& is een samenwerkingsverband tussen Leergeld Nederland, Jeugdfonds Sport & Cultuur, Nationaal Fonds Kinderhulp en Stichting Jarige Job. Het Nederlands Jeugd Instituut heeft een uitgebreide lijst met hulporganisaties op hun website, voor zowel de behoeftes van kinderen als die van hun ouders. Ook de Kinderombudsman besteedt op de website aandacht aan externe organisaties die kunnen helpen. Door een aanvraag te doen bij één of meerdere van deze stichtingen, komen allerlei mogelijkheden vrij voor kinderen die opgroeien in armoede. Zo kunnen ze opeens op een sportclub of muziekles, of kunnen ze net als andere kinderen hun verjaardag vieren met traktaties en een feestje.

Dan zijn er nog andere instanties of personen die eventueel betrokken moeten worden, zoals bijvoorbeeld schuldhulpverlening of een kinder- of gezinspsycholoog. Dit is geen gemakkelijke taak. In de regionale Meetups van Klassen kwam veelvuldig naar voren dat leerkrachten vrezen dat de vertrouwensband met ouders of kinderen geschaad wordt als ze hen doorverwijzen naar jeugdhulporganisaties, vooral als de doorverwijzing vervolgens teleurstelt doordat de desbetreffende organisatie de hulp niet op korte termijn kan leveren. En die kans is aanwezig. Er is de afgelopen jaren sterk bezuinigd op het jeugdhulpsysteem, dat tegelijkertijd gedecentraliseerd werd. Hierdoor kampen gemeenten en jeugdhulporganisaties met tekorten en ontstaan er lange wachttijden. Om de juiste hulp te krijgen, moeten ouders soms maandenlang wachten en ook dan kan de hulp tegenvallen (Nederlands Jeugd Instituut, 2017).

Om te voorkomen dat de vertrouwensband geschaad wordt, is het zaak om open en eerlijk te communiceren met ouders over de positie van de school en de docent in het grotere geheel. Geef aan dat niet alles in handen van de school is, maar dat julie wel je best doen. Stel concrete doelen in overleg met de ouders en de jeugdhulpverleners, en maak duidelijke afspraken over verantwoordelijkheid: wat ligt er bij de school, wat ligt er bij de ouders en wat ligt er bij de externe organisatie? Ga vooral ook het gesprek met docenten aan om te bespreken wat er van hen persoonlijk verwacht wordt en, misschien nog wel belangrijker, wat er niet verwacht wordt. Docenten ervaren vaak een hoge werkdruk en dit soort ‘zorgfuncties’ kunnen, net als voor een schoolleider, heel zwaar wegen. Het is daarom cruciaal om voortdurend in de gaten te houden of docenten zich nog voldoende kunnen richten op hun hoofdtaak: lesgeven.

Om de werkdruk voor jezelf en voor docenten in toom te houden, kan het een goed idee zijn om een apart iemand aan te stellen die de brug vormt tussen school, ouder, kind en zorgorganisaties. Dit gebeurt al op sommige scholen in Nederland en deze specifieke functie heet de brugfunctionaris. Een brugfunctionaris staat helemaal los van het onderwijs en richt zich alleen op wat het kind, naast goed onderwijs, nodig heeft. Daarbij worden ook de ouders betrokken: is er schuldhulp nodig? Of een nieuwe fiets om naar school te fietsen? Zo kunnen de docenten zich richten op het lesgeven en krijgen de kinderen de hulp en aandacht die ze verdienen. Een brugfunctionaris, of soortgelijke functie, kan ook extra aandacht besteden aan ouders actief betrekken bij het leerproces van het kind. Daarnaast kan de brugfunctionaris de spil zijn in het contact tussen school en de wijk en zo de verschillende leefwerelden van kinderen bij elkaar brengen.


Samenwerken met de juiste organisaties (binnen de school)

In het verlengde van doorverwijzen naar de juiste organisaties ligt het binnen de school samenwerken met de juiste hulporganisaties. Om te voorkomen dat onderwijskrachten te veel de taak van zorgverlener op zich moeten nemen en hierdoor overwerkt raken, kan het (letterlijk) de school in halen van hulp- en zorgverleners een oplossing zijn. Op sommige scholen waar veel leerlingen met ouders met schuldenproblematiek zitten, is  bijvoorbeeld een tweewekelijks spreekuur en op scholen die in een wijk staan waar een zeker percentage onder de armoedegrens leeft, kan een samenwerking met een fonds nuttig zijn om dagelijks schoolontbijt te kunnen verzorgen.

Aan de slag?

Inzetten op financiële educatie

Armoede is vaak een intergenerationeel probleem. Als je opgroeit in armoede is het moeilijk om er later in je leven uit te komen. Daarnaast gaat het bij theoretisch opgeleide ouders thuis vaker over geld dan bij praktisch opgeleide ouders, deels omdat mensen het vooral graag over geld hebben als ze er veel van bezitten, deels omdat theoretisch opgeleide mensen vaak daadwerkelijk meer van financiële zaken weten. Dit verschil zorgt ervoor dat leerlingen met praktische opgeleide ouders over het algemeen minder financiële geletterdheid meekrijgen dan hun klasgenoten met theoretisch opgeleide ouders (Amagir, 2020).

Op dit moment is er op het grootste deel van de Nederlandse scholen nog weinig financiële educatie en dat is zonde.  Niet alleen kinderen die opgroeien in armoede hebben baat bij financiële educatie, er zijn genoeg kinderen uit welgestelde gezinnen die niks weten over sparen of budgetteren. Daarnaast is het in deze tijd van algoritmes, influencers en dure aankopen in apps voor geen enkel kind een overbodige luxe om wat financiële wijsheid op te doen. In een maatschappij waarin alles gericht is op consumptie en dat wat jou aanbevolen wordt precies gericht is op jouw specifiek interesse, mag je van goede huize komen om weerstand te bieden aan alle verleidingen (Didactief Special, 2021).

Door financiële educatie op school aan te bieden, worden leerlingen bekender met de waarde van geld en leren ze hoe inkomsten in verhouding staan tot wat je allemaal moet betalen. Vijftig euro klinkt voor veel kinderen als een ongelofelijke hoeveelheid geld, maar het is in feite snel uitgegeven. Daarnaast kan financiële educatie een beginpunt zijn voor het bespreken van belangrijke maatschappelijke vraagstukken zoals kansengelijkheid, gelijkheid en burgerschap.

Er zijn diverse schoolprogramma’s gericht op financiële educatie, zoals Spaarwijs en Eurowijs. Wat deze programma's effectief maakt, is dat het een doorlopende leerlijn is waarin niet alleen feitenkennis maar ook gedrag en houding centraal staan. Hoe kijken je leerlingen naar geld? Vinden ze het schaamtevol om weinig geld te hebben? En hoe kiezen ze wat ze prioriteren? Daarbij worden leerlingen binnen deze methodes actief gestimuleerd om met elkaar het gesprek aan te gaan. Zo worden leerlingen én financieel geletterder en wordt er onderling door jongeren op een gezonde manier over geld gesproken en is tegelijkertijd een goede manier om armoede bespreekbaar te maken in de klas.

Naast Spaarwijs en Eurowijs zijn er nog meer lespakketten/methodes beschikbaar. Op de website geldlessen.nl vind je tientallen methodes voor het primair en het voortgezet onderwijs. Door de filter te gebruiken kun je je zoekvoorkeuren instellen zodat je alleen opties krijgt die geschikt zijn voor jouw school.

Aan de slag?

Schoolkosten in kaart brengen en beheersen

School brengt, zoals eerder besproken, allerlei kosten met zich mee. Deze kosten kunnen stress veroorzaken bij ouders die het niet breed hebben. Dit kan resulteren in dat ouders scholen vermijden waar een hoge ouderbijdrage wordt gevraagd, hun kinderen minder snel aanmelden voor extra activiteiten of hun kinderen ziek melden bij schoolreisjes of op hun verjaardag.

Als schoolleider in kaart brengen wat de schoolkosten eigenlijk precies zijn, is een belangrijke eerste stap in het bedenken van een plan van aanpak voor het beheersbaar maken van schoolkosten. Denk daarbij goed door: neem niet alleen de directe schoolkosten mee, maar ook de  verborgen kosten.

Als je weet wat het kost om bij jou op school les te krijgen, is het vervolgens de taak van de school om de schoolkosten beheersbaar te houden voor mensen die het minder breed hebben. Dit betekent dat er garantie moet zijn dat alle leerlingen altijd kunnen deelnemen, dat ouders op de hoogte zijn waar ze kunnen aankloppen als ze iets niet kunnen betalen en dat de ouderbijdrage passend moet zijn.

Voor de overige kosten en het toegankelijk houden van schoolactiviteiten voor alle kinderen is er het Jeugdeducatiefonds en Stichting Leergeld. De laatste is actief in zo’n 75% van alle Nederlandse gemeenten. Bij Leergeld kunnen ouders zelf een aanvraag doen voor hun kind. Neem vooral een kijkje op de website en verwijs ouders, indien nodig, naar hen door. Bij het Jeugdeducatiefonds doet de school een aanvraag voor extra middelen (en dat hoeft niet alleen te zijn om armoede te compenseren), die nodig zijn voor een specifiek kind. Je zou ook extra subsidies aan kunnen vragen voor speciale projecten of schoolreisjes/-uitjes. Dat is dan niet kindafhankelijk, maar meer projectafhankelijk waardoor het niet nodig is om de kinderen en ouders met minder geld hierbij te betrekken.

Het is uiteindelijk in de praktijk de verantwoordelijkheid van de schoolleider om er voor te zorgen dat a) er materiaal aanwezig is voor hen die zich dat niet kunnen veroorloven b)  docenten zich bewust zijn van de gevolgen van armoede waardoor zij kunnen herkennen wanneer het een kind aan middelen ontbreekt om te kunnen leren c) docenten ook weten dat dit extra hulp en middelen er zijn zodat ze ouders en kinderen op de hoogte kunnen stellen en d) ouders (externe) hulp kunnen inschakelen daar waar de school ze niet kan helpen/dat het schoolteam weet waar ze ouders naar moeten verwijzen. Een zeer belangrijke rol, dus.

Praktijkervaringen


Hieronder hebben we in samenwerking met Eddie een aantal voorbeelden voor je verzameld. Deze voorbeelden bieden praktische ondersteuning om aan de slag te gaan met de verschillende aspecten uit dit hoofdstuk.
Loading...